16 Zappa loopt een marathon
Frank Zappa had weinig begrepen van zijn plotselinge wandellust. Goed beschouwd was hij helemaal geen wandelaar. Waar was dit allemaal goed voor, wie had dit bedacht? vroeg hij zich af. Waar ging hij naar toe, wie had hem hier gebracht, wie had hem zo gek gekregen om ongetraind aan zo’n idioot lange voettocht te beginnen? Dagenlang had hij onafgebroken gelopen. Zeg maar gerust gesjouwd en gerend. Vooral de eerste dagen was hij doodmoe geweest. Zijn hele lichaam had hem pijn gedaan. Afgezien van het hobbelige traject hadden er om de haverklap verraderlijk diepe kuilen in de weg gezeten en moest er om de zoveel tijd een stevige helling beklauterd worden. Ook lagen er links en rechts stenen en keien die hem alsmaar deden struikelen. Liep hij het ene moment door de blubber, het ander moment zonk hij tot z’n knieën in het water. Dit was geen loopparcours, dit was een helse hindernisbaan!
Er waren momenten dat zijn benen niet meer wilden. De blaren onder zijn voeten waren opengegaan en wonden geworden. Waarom had hij zich niet goed voorbereid en fatsoenlijk getraind? Waarom had hij niet aan professioneel schoeisel gedacht en liep hij hier op zijn pantoffels? Waarom had hij geen korte broek aangedaan of voor zijn part een trainingspak? Want wie loopt er nu in godsnaam in een pyjama en lange witte regenjas een marathon?
Hij prakkiseerde zich suf, maar kon er niet achter komen wat de oorzaak was van deze ellende, van deze helse tocht. Zo langzamerhand waren zijn rug en nek ook pijn gaan doen en iedere stap veroorzaakte hem een steek in de zij. Langzaam maar zeker raakte hij uitgeput en kon hij eenvoudig niet meer. Hij hoestte, kwijlde, en rochelde. Christus me ziele, wat een ellende! Verschillende keren had hij in de berm of in een greppel gebraakt, of had hij het kots gewoon als kwijl over zich heen laten lopen.
Hij had gevloekt en gebeden. Soms dacht hij dat hij ijlde. Hij had dorst, honger en diaree. En om de honderd meter moest hij plassen, plassen en nog eens plassen. Maar stoppen ging moeilijk, dus liet hij alles na verloop van tijd maar lopen. Het leek alsof hij met zachte hand werd voortgeduwd. Zijn kruis werd zeiknat, zijn liezen schrijnden. Tevergeefs zocht hij naar een hoofdweg waarop misschien richtingaanwijzers zouden staan. Kon niemand hem dan vertellen hoelang dit alles nog door zou moeten gaan? Het was een doolhof waarin hij zat opgesloten. Soms had hij het idee dat hij enkel rondjes liep. Tientallen malen dacht hij langs het zelfde punt te zijn gelopen. Hij raakte in paniek en gilde:
‘Laat me er uit! Ik zit vast!’ Maar er was niemand die hem hoorde. Er was in geen velden of wegen iemand te bekennen, al had hij wel het vreemde gevoel dat hij gevolgd werd. Maar als hij omkeek was daar de mist en een angstaanjagende donkerte. Dus rende en struikelde hij maar voort…
En eindelijk, na dagenlang zwoegen, zweten en zwalken, was daar de hoofdweg, een brede landweg van mos en zand, met aan weerskanten hoge bomen, cipressen, meende Frank. Een groot bord links aan de weg gaf aan waar hij zolang had gestreden De Eeuwige Jachtvelden. Maar het drong nauwelijks tot hem door. Voor hem slingerde zich de hoofdweg door een korenveld en verdween in de heuvels. Daar moest hij dus zijn, daarginds hoog in de heuvels. Daar zou de finish zijn en ongemerkt begon hij sneller te lopen.
Het leek wel, nu hij op de hoofdweg liep, dat hij zich beter begon te voelen. Hij had het idee dat het einde naderde. Zijn voeten deden minder pijn. Hij begon makkelijker te lopen. Ook de drang om alsmaar te plassen werd minder. Achter hem trok de mist op. Sneller en sneller liep hij. Wederom passeerde hij een groot bord met ditmaal de tekst Het Hijgend Hert Der Jacht Ontkomen en nauwelijks honderd meter verder las hij Voorwaarts Christus Strijders, met direct daarna een reclamebord Heerlijk Helder Heineken. Frank begreep er geen pest van. Waar was hij en wat deed hij hier?
Op een gegeven moment kreeg hij bevestiging van het idee dat hij gevolgd werd. Sinds hij over de hoofdweg snelde vloog er hoog aan de hemel een zwerm vogels met hem mee. Frank floot een fragment uit zijn Touring can make you crazy. Een toepasselijk nummer, mompelde hij glimlachend. In ieder geval was hij nog niet gek geworden…
Na verloop van tijd kreeg hij plezier in het rennen. Zijn voeten voelden beter. En even later dacht hij zelfs op veertjes te lopen, zoals in een reclamespotje voor een nieuw soort sportschoenen. De moeheid verdween en maakte plaats voor fitheid en energie. Meer en meer kreeg hij plezier in zijn wandeling. Uitgelaten begon hij te huppelen, te zingen, te lachen. Hij zwaaide naar de vogels, die alsmaar lager kwamen vliegen en tenslotte pal boven zijn hoofd met hem mee deinden. Het was hem nu helder dat zij hem volgden. Hij probeerde ze te tellen, hetgeen hem gemakkelijk afging daar de beesten in perfecte harmonie vlogen, een militaire colonne in de lucht. Goed geteld waren het er drieëndertig. Op het ritme en geluid van de enorme vleugels zou hij best een lied kunnen componeren: Woep woep woep woep… In ieder geval wapperden ze met hem mee richting heuvels. Maar kom op, moedigde hij zichzelf aan, we moeten verder en hij zette een sprintje in.
‘Kunnen jullie me bijhouden?’ riep hij een tikkeltje overdreven naar zijn volgelingen. Af en toe schrok hij als hij zag dat de meedeinende colonne weer een metertje gezakt was. Het waren nu loeigrote beesten, veel groter dan ooievaars of blauwe reigers. Nooit eerder had hij zulke grote vliegende beesten gezien…
Zo zoetjes aan ging ook het weer meewerken: De zon werd gemoedelijk, de wind strelend. De hemel was blauw, de weide groen. Overal bloeiende bloemen, struiken en bomen, een prachtig decor voor een nieuwe muziekfilm. Toen Frank de heuvel beklom, leek hij opgetild te worden. De vogels vlogen nu zo laag dat hij het trage geklapper nu vlak boven zijn hoofd hoorde. Het geluid deed hem denken aan draaiende wieken van een grote windmolen, woep woep woep woep… Ook meende hij nu gezang te horen. Hij keek omhoog en zag dat de vogels witte gewaden droegen.